Saul, een geschikte ambtsdrager

Gelezen in: Onder de vijgenboom
Datum: 13-10-2021
Auteur: ds. T.A. Bakker

Toen Samuël Saul aanzag, zo antwoordde hem de HEERE: Zie, dit is de man van welken Ik u gezegd heb: Deze zal over Mijn volk heersen. 1 Sam. 9 : 17

Saul. Wij hebben ons oordeeltje wel klaar over hem.

Saul was die slechte man die David het leven zuur maakte.

Wat heeft Saul Gods kind een schade berokkend!

Saul was de man die niet naar God wilde luisteren.

Saul ging naar een tovenares.

Saul kwam aan zijn einde door zichzelf van het leven te beroven.

Saul….

Nee, sinds we al die verhalen hebben gehoord op school en op zondagsschool kunnen we niet meer positief over hem denken.

Enerzijds is dat begrijpelijk. We bekijken iemand altijd door de bril van wat we over die ander weten. Kom je je buurvrouw tegen die altijd voor een ander klaarstaat, dan word je blij.

Ontmoet je die collega die altijd weer iets te mopperen heeft, dan zal dat nu ook wel weer het geval zijn…..

En zo komt het dat we bij de naam van Saul meteen negatief gaan denken: we zijn negatief voorgeprogrammeerd. Maar hoe begrijpelijk dat ook is, het is toch niet goed.

Want als we Saul ontmoeten in 1 Samuël 9, dan is er nog geen sprake van zonde, van ongehoorzaamheid, van het vervolgen van David.

En dan moeten we zijn latere zonden ook niet terugprojecteren op zijn vroegere leven.

Nee, dan zullen we Saul – net als ieder ander – onbevangen tegemoet moeten proberen te treden. Wie was hij eigenlijk, de man die God op het oog had om de eerste menselijke koning van Israël te zijn?

Over zijn uiterlijk valt veel goeds te zeggen. Hij was jong, knap en lang (1 Sam. 9 : 2). Nu kunnen we dat tweede woordje, in de Statenvertaling vertaald door ‘schoon’, ook vertalen met ‘goed van karakter’. En dat was Saul ook, zo blijkt duidelijk uit 1 Samuël 9. Ik weet niet hoe bekend u bent met de geschiedenis die in dat hoofdstuk wordt verteld, maar op allerlei momenten zien we Saul voorbeeldig handelen. Ik noem een paar dingen.

Als zijn vader, Kis, Saul opdracht geeft om de ontsnapte ezelinnen op te gaan zoeken, gehoorzaamt hij (vers 3-4). Saul was gehoorzaam.

Als hij al enkele dagen op reis is en de ezelinnen nog niet heeft gevonden, vraagt hij aan zijn knecht: zullen we niet teruggaan, want inmiddels zou het zomaar kunnen dat mijn vader meer ongerust is over ons dan over de ezelinnen (vers 5). Hieruit blijkt dat Saul wijs was. Saul weegt verschillende belangen af en probeert een verstandige keus te maken.

Vervolgens stelt de knecht voor om naar de man Gods, naar Samuël te gaan. Mogelijk kan hij hen helpen in het vinden van de ezelinnen. En het is zeer opmerkelijk dat Saul positief reageert op dit voorstel. Waarom dat opmerkelijk is? In die cultuur luister je niet naar je knecht, maar je knecht luistert naar jou. Maar Saul hoort het advies van zijn knecht én gaat erin mee. Hij bezit blijkbaar de gave van nederigheid. Dat wordt trouwens helemaal bevestigd als we verderop in het hoofdstuk lezen dat Saul tegen Samuël zegt: ‘Ben ik niet een zoon van Jemini, van den kleinste der stammen Israëls? En mijn geslacht, is het niet het kleinste van al de geslachten van den stam van Benjamin? Waarom spreekt gij mij dan aan met zulke woorden?’ (vers 21).

Saul blijkt een nederig man te zijn.

En zo ontdekken we in 1 Samuël 9 enkele kenmerken van een geschikte leider.

Wat is nu een geschikte werkgever?

Wat zijn nu vereisten voor een geschikte ambtsdrager? We leven weer aan het einde van een oneven jaar. Dat betekent: ambtsdragersverkiezingen. De volgende pagina’s van dit blad getuigen er weer van. Voor sommige broeders zit hun termijn erop. Andere broeders moeten de lege plekken weer opvullen. Wie moeten we voordragen? Wie moeten we kiezen? Of, als de kerkenraad de ambtsdragersverkiezingen in handen heeft, op wie valt de keus? Dat zijn moeilijke beslissingen. Beslissingen waarbij we het Woord van de Heere zullen moeten betrekken. De vereisten voor ouderlingen en diakenen uit 1 Tim. 3 bijvoorbeeld. Maar we kunnen ook gewoon naar de ‘vroege’ Saul kijken.

We zullen ten eerste broeders moeten kiezen die gehoorzaam zijn. Wie geen gezag kan dulden, kan ook geen gezag dragen. Andersom is ook waar: wie in gezin, werk en kerk niet buiten de lijntjes kleurt, maar zich schikt in de positie die hij gekregen heeft, zal dat in de kerkenraad ook doen.

Ten tweede hebben we broeders nodig die wijs zijn. Want gezag dragen is niet autoritair zaken erdoor drukken. Invoeren in de gemeente wat ik wil dat wordt ingevoerd. Het is wijs en verstandig dienen. Afwegen. Luisteren naar degenen die aan je zorgen zijn toevertrouwd, zoals Saul luisterde naar het advies van zijn knecht. Wij weten immers niet alles?

En tenslotte hebben we broeders nodig die nederig zijn. Die het niet goed met zichzelf hebben getroffen. Het gaat het niet om zichzelf. Want zij hebben leren beven voor God. Zij hebben hun zaligheid leren zoeken buiten zichzelf in de Gekruisigde. En nu is het hun verlangen: Christus moet groeien, ik minder worden!

U zegt: wie is er nu werkelijk nederig? We barsten van de hoogmoed, ook ambtsdragers.

Wie is er nu werkelijk wijs? Wat kunnen ambtsdragers soms dwaas uit de hoek komen.

En wie is er werkelijk gehoorzaam? We trekken graag ons eigen plan, ook ambtsdragers. Dat is waar. En juist als je op dubbeltal wordt gezet of verkozen in het ambt, kan dat een strijd zijn. ‘Ik ben niet geschikt en ik ben niet bekwaam’. Laten we dan met onze eigenwijsheid, dwaasheid en hoogmoed tot Christus gaan, om van en in Hem te ontvangen alles wat we in onszelf missen. En laten we horen naar het woord van de apostel Paulus: ‘Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God’ (2 Korinthe 3 : 5).

De verhoogde Christus geve aan Zijn gemeenten vanuit Zijn goede hand zulke mannen.