Opgaan en afgaan

Gelezen in: De Saambinder
Datum: 14-11-2019
Auteur: ds. C.A. van Dieren

Twee mensen gingen op in den tempel om te bidden, de één was een Farizeeër, en de ander een tollenaar. Lukas 18 : 10-14

De Zaligmaker heeft in Lukas 18 twee gelijkenissen als een tweeling aan elkaar verbonden.

In de eerste gelijkenis benadrukt Hij de noodzaak om te volharden in het gebed. Zo zal God zeker verhoren. In de tweede gelijkenis spreekt Hij bijzonder over de innerlijke gestalte van de bidder.

Óf wij zijn in Adam niet anders dan zelfbedoelers tot in de heiligste verrichtingen. Dan vertrouwen we met de Farizeeër op eigen gerechtigheid.

Óf we zijn door de Heilige Geest zo arm aan alle eigen gerechtigheid dat we alleen in de gerechtigheid van Christus voor God kunnen bestaan. Onderzoek of de farizeeër of de tollenaar in u woont.

Of zoekt u een derde soort?

Beiden gaan op. Want de tempel was op Sion, boven de stad verheven.

Zo woont de Heere in het verhevene. In alle heilige verrichtingen moeten we door de Heilige Geest daar telkens indrukken van ontvangen. Anders is ons bidden even koud en indrukloos als bij de farizeeër. Ook bij ontvangen genade. Overdenk eens wat u in uw hart meeneemt als u opgaat in de binnenkamer en in Gods huis. Zonder Gods Geest is er alles te vinden, behalve een oprechte zucht uit een vernederd hart. Want de val heeft geen levende zucht overgelaten.

De farizeeër was overtuigd van zijn gerechtigheid voor God. Maar hij verraadt niet de minste kennis van God te bezitten. Gods deugden hebben hem nooit vernederd. De wet die ten leven was, heeft hij stipt onderhouden, maar is hem nooit ten dode geworden.

Noch de daad, noch de gruwel van zijn bestaan, zijn hem ooit tot smart en schuld geworden. Zo blijkt hij geen enkele zelfkennis te bezitten. Ver staat hij boven anderen. Wel het meest boven de verachtelijke tollenaar die hem niet ontgaan is. Zijn vasten op maandag en donderdag is een zelfopgelegde last, geen lust. Want het ware vasten van de in zichzelf verloren ziel is hem geheel vreemd. Met het stuk van ellende en ontdekking aan zijn verloren staat weet hij geen raad. Hij gaat altijd op, maar komt nooit uit de diepte. Daarom is de farizeeër, toen en nu, ook vreemd aan de kennis van een Middelaar en Verlosser, naar Wie het altaar vlak voor hem heenwees. Hij voldoet zelf.

Zo is ieder godsdienstig mens voldaan. Hij gaat rustig op, zonder enige nood om met God verzoend te worden. Ik dank u. God zal ook wel voldaan zijn. Dat gelooft hij. Helaas met een bedrieglijk geloof wat geen oorsprong uit de Heilige Geest heeft. Wat dunkt u, durft u het met de farizeeër voor de eeuwigheid te wagen? Wat ontbreekt toch in zo’n opgaan? Wat mist zo’n bidder? Nooit is de liefde Gods in zijn hart uitgestort. Van nature is ons opgaan vol zelfliefde.

Trekking van de liefde

Hoe anders is dit bij de tollenaar. Hij gaat ook op. Hoe? Ondanks alle veroordeling van de wet, van de satan, en van zijn eigen geweten gaat hij op. Want de trekking van de liefde is sterker dan alle veroordeling. Wonderlijk! Zichzelf kan hij niet verklaren. Van verre staat hij. Hij kan niet geloven dat er één verder van God verwijderd is. Hoever? Gelijk het westen van het oosten verwijderd is. Bij de geheiligde Godskennis die leert dat God de zonde niet ongestraft kan laten, heeft hij ook zelfkennis. Wat is er over van zijn veelbelovend leven als tollenaar? Rijk worden en nu de schuld in eeuwigheid niet kunnen voldoen. Hij is opgegaan met alles wat tegen hem getuigt.

De wet heeft hem een onrechtvaardige gemaakt die aan alle geboden schuldig is en onder het vonnis van de wet ligt. Dat is opgaan als een vermoeide en belaste. Toch doet de liefde vluchten tot God. Voor zo’n albederver is er geen betere plaats op de wereld. Op zijn borst slaande, wijst hij God op de bron van alle ongerechtigheid.

Maar er is meer. Veel meer. Ja alles. Want waar ziet de tollenaar op?

Op genade, dat is het enige wat hem verlost.

Waarin ligt de genade? In de gerechtigheid van de Middelaar Die op het altaar wordt voorgesteld. Hier schreeuwt de zichzelf veroordelende en God rechtvaardigende zondaar om de toepassing van Christus en Zijn bloedgerechtigheid. Van Hem Die kwam om de wet uit liefde tot God en tot een tollenaarsvolk lijdelijk en dadelijk te voldoen. In het opgaan van de tollenaar gaat het alleen om genade, dat is om Christus’ gerechtigheid uit genade geschonken. Gelukkig opgaan wanneer het geloofsoog gevestigd wordt op de allesverzoenende en reinigende bloedgerechtigheid van Christus.

Volmaakte gerechtigheid

‘Ik zeg u!’

Wie spreekt deze woorden? Niet de mensen, wat zou het de tollenaar troosten?

Niet de farizeeër, die sprak zichzelf vrij.

Niet de tollenaar zelf, die kon zichzelf alleen maar veroordelen.

Nee, het is het onbedriegelijk oordeel van Christus. Daar gaat het alle oprechten van hart om. God rechtvaardigt hier de goddeloze. Hij spreekt de tollenaar vrij van schuld en straf. Hij rekent hem de volmaakte gerechtigheid van Christus toe. Uit genade. Daarmee gaat hij af.

Zo heeft de tollenaar gekerkt. Dat is kerken in de volle zin van het woord. Hij gaat af als een ander mens. Ja, hij is eens Anderen geworden. Naar zijn huis, waar hij als een verlorene van kamer in kamer vluchtte. Waar hem alles had toegeroepen: voor eeuwig verloren.

Nu komt hij af, hij komt thuis. Hoe? Komt luistert toe en ik zal u vertellen wat God aan mijn ziel gedaan heeft. Hij komt af, want hij moet ook het leven weer in. Nee, hij kan niet leven uit zijn rechtvaardiging, maar wel uit Christus Die hem geschonken is.

Meer dan die.

Had de farizeeër er ook wat van? Ging hij ook met iets van die troost naar huis? Hij had er niets van. Hij ging af, bevestigd in zijn zelfbedrog. Verder verhard. Aangrijpend, vindt u niet?

Zo is het opgaan naar Gods huis tweeërlei. Niet meer. Jezus leert geen derde mogelijkheid. Zoals we opgaan, gaan we ook af. Hetzij als farizeeër, hetzij als tollenaar.

Straks gaan beiden naar hun eeuwig huis. Dat is voor de farizeeër een eeuwig afgaan. Ga weg van mij, gij die de ongerechtigheid werkt! Dan zonder gerechtigheid.

Dat is voor de tollenaar een eeuwig opgaan: Kom in gij gezegende Mijns Vaders.

Is het voor u dan opgaan of afgaan?