Verbi Divini Minister – veertig jaar

Gelezen in: Veluwse Kerkbode
Datum: 1-10-2021
Auteur: ds. W. Pieters

We kregen college in antropologie (menskunde) en in ethiek (over wat goed en kwaad is, hoe we ons moeten gedragen tegenover God en onze naaste). Op tentamen werd gevraagd: “Waarin verschilt een deontologische theorie van de plicht van een teleologische?” Het merendeel van de opleiding was erg theoretisch. We kregen namelijk een opleiding niet zozeer voor predikant, als wel voor theoloog. Ons werd veel kennis bijgebracht, maar ik vond toen niet dat het mij veel nut deed. Hoewel ik achteraf denk, meer geleerd te hebben, dan ik me toen bewust was, en er ook meer door gevormd te zijn geworden, dan ik toen erg in had. Ik las over de opleiding tot het ambt het volgende: “Waar wordt zo’n predikant toe geroepen en hoe moet hij gekwalificeerd zijn om zijn werk te doen? Hij moet bij alle gelegenheden in staat zijn om de Schrift uit te leggen. Dit is zijn eerste en belangrijkste werk. Dat wil zeggen, niet alleen om de meer eenvoudige en elementaire leer van het evangelie te verklaren en te onderbouwen, maar ook om de verschillende delen van het Heilige Boek te verduidelijken, of ze nu leerstellig, historisch, typologisch, profetisch of praktisch zijn. Hij moet in staat om foutieve vertalingen van de Heilige Schrift recht te zetten; om schijnbare tegenstrijdigheden te verzoenen; om onduidelijkheden op te ruimen; om de kracht en schoonheid van toespelingen op oude gebruiken en gewoonten te illustreren; en, in het algemeen, om het Woord van God uit te leggen als iemand die het tot onderwerp van zijn diepgaande en succesvolle studie heeft gemaakt. Hij staat gereed ter verdediging van het evangelie; en moet daarom gekwalificeerd zijn om de bezwaren van ongelovigen te beantwoorden; om de insinuaties en kritiek van aartstwijfelaars af te weren; om de steeds wisselende vormen van ketterij op te sporen, aan het licht te brengen en te weerleggen; en om op de hoogte te stellen en in de bres te staan, wanneer mensen, hoe heimelijk of kunstig ook, afwijken van het geloof dat eens aan de heiligen is overgeleverd. Hij moet in staat zijn om de twijfels op te lossen en de bezwaren van gewetensvolle gelovigen te stillen; om instructie te geven aan de talrijke klassen van respectvolle en serieuze vragenstellers; om terecht te wijzen, te berispen en te vermanen, met alle lankmoedigheid en leer. En ten slotte moet hij het evangelie prediken met eenvoud, waardigheid, duidelijkheid, kracht en plechtigheid.” Dit heb ik allemaal in Utrecht niet geleerd, maar desalniettemin ben ik achteraf toch blij dat ik deze academische vorming heb ontvangen. In het bijzonder wel dat ik als de fijnste en nuttigste colleges vier jaren lang van prof. dr. C. Graafland onderwijs kreeg over de Nederlandse Geloofsbelijdenis en later over de Heidelbergse Catechismus. Wat gaf hij ons veel achtergrondinformatie mee uit de tijd van de reformatoren en de oudvaders! Heerlijk!