Uit lang vervlogen jaren

Gelezen in: Veluwse Kerkbode
Datum: 17-9-2021
Auteur: ds. J.T. Doornenbal

4 juni 1960

Ik ben nooit erg modern geweest in mijn gedachtewereld en symboliek, zoals de geachte lezer zal opgemerkt hebben. In feite hoor ik meer in de tijd van de aartsvader thuis dan in deze eeuw, al ben ik toch maar blij dat ik nu leef en niet toen. Wel heb ik hier de vorige week geschreven over atoomtijdperk en atoombommen, en dergelijke gewichtigheden meer. Maar ik leef er niet bij. Ik heb nooit ook maar het minste van atoom en atoomsplitsing kunnen begrijpen. En over atoombommen heb ik me nooit bijzonder naar gemaakt, zoals anderen dat kunnen doen. Wél hoop ik hartelijk, dat de aarde ervoor bewaard mag blijven, want het zal zeer vreselijk zijn. Maar voor mezelf denk ik maar: zolang ik ben is de atoombom er nog niet, en als de atoombom er is, ben ik er niet meer. En met een dergelijke onchristelijke gedachte stel ik me dan maar weer gerust.

En toch, hoever een mens buiten de tijd van heden schijnt te leven, onwillekeurig wordt zijn gedachtegang en de symboliek erdoor beïnvloed. Zelfs zijn droomsymboliek!!

Ik droomde vorige week, dat ze op de Coöperatie tegenover de pastorie aan ruimtevaart gingen doen. Ruimtevaart maar liefst! Ze wilden een depot stichten op de één of andere planeet ver achter de maan. De raket, die ze ervoor bemand hadden, was aan de voorkant helemaal van goud. Ik was bij mijn buurman, de directeur, op bezoek en ik vroeg hem: ‘Moet u er ook mee mee Jager?’

Hij zei van nee! En ik dacht in mijn droom: Gelukkig, want anders moest ik nog een gebed doen ook!

In het tweede deel van de droom, dat zonder overgang volgde op het eerste, had de raket het doel al bereikt. Hij zat wel in de lava, maar dat mocht niet hinderen, daar kwam hij wel weer uit! Dit is de eerste en de laatste keer, dat ik over m’n dromen schrijf. Ik droom trouwens haast nooit en vind het ook niet zo belangrijk. Wel heb ik deze keer, net als Farao en koning Nebukadnezar, geprobeerd de betekenis ervan uit te vinden, maar het is me evenmin gelukt als hen. Hele en halve psychologen zullen er vermoedelijk verdrongen erotiek of wat dan ook in ontdekken, maar dat kan me weinig schelen. Het enige wat ik zelf opmerkte was ’t blijkbare conflict tussen de ondernemingen van de moderne wereld en mijn ambtelijke plichten, maar dat is niet nieuw: ik zie altijd tegen die plichten op, ook in simpeler situaties dan die van de ruimtevaart van de Coöperatie. En voorts moet ik concluderen, dat ik in mijn symboliek toch moderner schijn te worden, zodat de geachte lezer er mogelijk aan zal moeten wennen, dat ik voortaan mijn beelden ontleen aan ruimtevaart en wie weet wat nog meer. Zo’n vaart zal het daarmee intussen voorlopig nog wel niet lopen!

18 juni 1960

Deze zomermaand gaat voort met een reeks van vruchtbare dagen en tegelijk met veel arbeid van de morgen tot de avond. Voor de boeren wordt ’t al weer rijkelijk nat voor de hooibouw, en op het ogenblik dat ik dit neerschrijf, stroomt de regen neer. Helemaal naar wens zullen we ’t wel nooit krijgen. Maar voor de tuin- en veldvruchten is ’t gezegend weer, en ze staan er zo gunstig bij als maar mogelijk is. Tegelijk groeit ’t onkruid en zelf heb ik de grootste moeite om ’t baas te blijven.

Er is geen tuin in heel Oene zo rijk aan alle mogelijke ongewenste gewassen als de mijne en ze groeien nergens zo hard. Ik heb behalve hanenpoten en kattenstaarten, nog een hele menagerie van andere naamloze onkruidsoorten, waarmee ik elke dag slaags ben. Alleen de strijd tegen de hanenpoten heb ik al jaren geleden opgegeven, evenals die tegen soortgelijk euvel in de hof van mijn eigen hart en van mijn gemeente, aangezien ik uit ervaring weet dat die toch bij voorbaat verloren is. Voorts zijn er de vogels, die mij het leven zuur maken door mijn erwten tot de grond toe kaal te houden en mijn aardbeien weg te roven. En dan de insecten, de luizen, de rupsen, de kevers, de wormen, die dit jaar talrijker zijn dan ooit. Het is een dagelijks gevecht om het bestaan tegen de natuur, maar helemaal zonder succes is het niet, want ik moet zeggen, dat het merendeel van de groente er behoorlijk goed bijstaat. Aan mijn siertuin doe ik niets meer en het maaien van de gazons heb ik voorgoed afgezworen, ik heb er geen tijd, geen lust en geen kracht meer voor en vind het veel productiever en mooier om in de groentetuin te tobben. Dus zijn de gazons tot hooiland gepromoveerd en zit ik nu ook in de hooibouw, en moet tussen de buien door ‘vangen en griepen’ om er wat van terecht te brengen. ‘Heb je ’t heui al dreuge?’ roepen de voorbijgangers als ik aan het zwoegen ben en zien, dat het nog kletsnat, half verrot en bijna zwart is. Die Oeners, ze zijn niet zonder humor, maar ook niet zonder een beetje leedvermaak, al bedoelen ze het wel goed. Ze vragen zich vermoedelijk af of ik niets beters te doen heb, en helemaal ongelijk hebben ze niet, want het werk in de gemeente schiet er vaak lelijk bij in. Maar ik kan mijn eigen boel toch ook niet verwaarlozen? Dus moet ik maar zo’n beetje doorknoeien en breng van het één noch van het ander bar veel terecht. Het bezwaart me toch wel soms. Dit boerenwerk is mooi en goed en ik doe niets liever. Maar toen ik zondagmiddag moest preken over Ruben, en hoe hij bleef zitten tussen de stallingen om te horen het geblaat der kudden, in plaats van uit te trekken met de helden in de oorlog des Heeren, kreeg ik het eind naar mezelf toe. De idylle van het landleven maakt gemakkelijk traag, en als het dan gaat ten koste van de geestelijke belangen is dat niet zo best. Ik moet wel toezien, dat ik er niet teveel in op ga, waardoor de gemeente tekort zou komen. Maar dit moet ik zeggen, dat ze zelf beschamend trouw blijft, en dat de opkomsten in de laatste tijd bijzonder goed zijn. Laat ik dat voor een enkele keer eens zeggen en haar een klein beetje prijzen. En voorts hopen, dat het zo blijft!

2 juli 1960

Ik hoor tot mijn blijdschap dat de gemeente vorige week een goede zondag heeft gehad met ds. Bruyn. Hij is de enige nog levende oud-predikant van Oene, en hij schrijft me, dat het ook hem goed gedaan heeft weer eens hier geweest te zijn. Zeker zijn heel wat oude herinneringen opgehaald uit vroeger jaren. Veel Oeners hebben tijdens zijn bediening belijdenis gedaan. Het was de tijd, toen de vrouwen nog reusachtige hoeden droegen met wuivende veren en de mannen vochten over politiek.

9 juli 1960

Gisteren heb ik in Emst de begrafenis van Bertha Bekamp geleid in de heldere zomerdag. Daarna ben ik nog naar de ringvergadering in Veessen geweest in de pastorie van ds. Weernekers. Het was werkelijk de moeite nog waard. Er was een gesprek over het pastorale werk met ds. Kaptein, die zitting heeft in de Synodale commissie, en hij heeft dingen gezegd, die wij ter harte konden nemen. Dat we er allemaal weinig van terecht brengen, wisten we vermoedelijk allemaal wel. Maar dat we er doorgaans zo fundamenteel verkeerd tegenover staan, heeft ons toch wel even stil gemaakt. We moeten nog heel wat af- en aanleren, dat heb ik wel begrepen. En het is goed er eens aan herinnerd te worden. Ik kan niet alles wat van hogerhand komt, goedkeuren, en ik zou hier niet graag de verwensingen die ik de Synode de laatste tijd in gedachten naar het hoofd geslingerd heb onder woorden brengen. Maar dit had toch echt waarde, en ik zou willen, da de synodale bemoeiingen tot deze vormen beperkt bleven. Maar onafwendbaar kwam ook het andere ter sprake, en dan gaat het mis. Daar is de kwestie van het beroepingswerk, waarvoor ook al een commissie is. Eerst gaan ze decreteren, dat je 4 jaar op één plaats moet blijven. En als je er dan net een paar jaar langer bent, komen ze vragen of je niet vindt, dat je hoog nodig weg moet. Daar willen ze dan hun best voor doen. De volgende stap die zeker gedaan zal worden, is dat ze je overplaatsen. Zo usurperen ze langzaam maar zeker alle macht. De voorzitter vermaande me mezelf aan hogerhand te onderwerpen. Ik wil niets liever! Maar ik kan dit synodale bedrijf niet aanvaarden. Wat hebben ze gedaan met de vrouw in ’t ambt? Ik ben ervan overtuigd, dat het besluit tot toelating één van de noodlottigste is geweest, die ze ooit heeft kunnen nemen. In enkele tientallen jaren is het er door gejaagd. Een zaak, die de Kerk van alle eeuwen nooit aanvaard heeft, en die Schriftuurlijk en exegetisch zó onzeker is. Eeuwenlang werd er vroeger gehandeld over de vaststelling van een dogma. Deze kwestie is geen dogmatische, maar niet minder belangrijk. En dat moet en zal er met vliegende haast worden doorgedrukt, omdat een bepaalde groep het nuttig en nodig keurt. Ik hoorde nog dezer dagen een voormalig synodelid vertellen, hoe zelfs middenorthodoxe predikanten in de Synode bezwaren hebben dit niet te doen, omdat de Kerk dit niet kan en mag in haar huidige situatie. Alleen een oecumenisch concilie heeft daartoe het recht. Ik kan niet anders zien, dan dat deze opvatting volkomen juist is. De Hervormde Kerk raakt steeds verder van haar oorsprong en van het Katholieke Christendom, en de gevolgen zullen blijken.

Toen ik laatst de toren van Middelburg zag, dacht ik aan ds. van der Linde. Hij is in de moederschoot teruggegaan (overgegaan naar de Rooms-katholieke Kerk!).

Hij zal de laatste van de Hervormde predikanten niet zijn. En de kerk blijft zitten met haar vrouwelijke ambtsdragers! Hoe dat moet gaan! Ik kan het mij zelfs niet voorstellen! Het lijkt me vreselijk. Een man kan door een man, die boven hem staat, tot de orde geroepen worden, hij accepteert het. Maar nooit door een vrouw. Dan wordt hij hels. Het is begrijpelijk. Het zit ‘m in de van God Zelf gestelde orde. Ik wil graag de vermaningen van mijn ouderlingen aanvaarden. Maar niet van de vrouwen in de gemeente. Ze hebben te zwijgen. Dat zegt het Woord. Hoe zal een vrouw mij tot bekering kunnen roepen? Ik wil het niet eens aanhoren!

Ik dwaal weer af. En de synodale besluiten zijn er. Gedane zaken nemen geen keer. We hebben dit te aanvaarden. Middenorthodoxe en vrijzinnige predikanten zullen de kerk verlaten, maar de gereformeerde zullen het niet doen, al heeft men het gedacht en waarschijnlijk gehoopt. Want wij hebben haar lief, ook in haar ouderdom en verval en ondanks het dolzinnig drijven van haar leidslieden. En daar zal geen stilzwijgen bij ons wezen, totdat de Heere bevestige en totdat Hij Jeruzalem stelle tot een lof op aarde.