De tweede keer dat hij zichzelf klein noemt, is in de brief aan de christenen in Efeze. Hij schrijft over het grote voorrecht dat Jezus hem geschonken heeft, namelijk dat hij de onnaspeurlijke rijkdom van Christus mag verkondigen: “Aan mij is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus.” Hoe noemt hij zich hier? Vers 8 van hoofdstuk 3 luidt in zijn geheel: “Aan mij, de allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus.” Even een uitstapje in het Grieks. Het Grieks kent ook trappen van vergelijking, net als wij. ‘Klein-kleiner-kleinst’ is in het Grieks: elachus-elassoon-elachistos. Maar deze drie zijn niet genoeg om aan te geven hoe klein/min deze voormalige hoogvlieger, deze trotse discipel van Gamaliël zich voelt. Hij bedenkt er een vierde bij: klein-kleiner-kleinst-nog-kleiner-dan-kleinste: niet gewoon elachus-elassoon-elachistos, maar: elachistoteros: minder dan de minste, kleiner dan de kleinste. Het Griekse woord voor ‘allerminste’ is een vergrotende trap van de overtreffende trap. Die bestaat niet, maar toch gebruikt de apostel deze hier wel. Hij is werkelijk wat zijn Latijnse naam betekent. Paulus heet hij. Niet alleen Saul of Saulus, een Hebreeuwse naam, maar ook Paulus, een Romeinse naam. En wat betekent het Latijnse woord ‘Paulus’? Klein, gering. God wist hem wel klein te krijgen. Heel gewillig schrijft hij nu: aan mij, de allerminste van de heiligen/gelovigen, is deze genade geschonken dat ik de onnaspeurlijke rijkdom van Christus mag verkondigen. Het voorrecht voor mij, kleiner dan de kleinste, minder dan de minste…