Steun en hulp aan geloofsgenoten

Gelezen in: De Saambinder; kerkelijk orgaan Gereformeerde Gemeenten
Datum: 13 juni 2019
Auteur: dhr. A. Bel, Vlaardingen

Serie: 100 jaar De Saambinder (23)

De ‘Hongaarse opstand’, zo werd de strijd genoemd die zich in 1956 afspeelde. De opstand heeft 13 dagen geduurd. Naar schatting zijn toen 3.250 mensen omgekomen, 2.500 Hongaren en 750 Russen. En er waren 14.250 gewonden, 13.000 Hongaren en 1.250 Russen.

In maart 1944 werd Hongarije door de Duitsers bezet. In 1945 werd het land door de Sovjettroepen bevrijd, maar de bevrijders werden de nieuwe bezetters. Er kwam een communistisch regime. De opstand in 1956 was als een vreedzame betoging begonnen, maar later werd het grimmiger. Toen werd Rusland door de regering te hulp geroepen. Op 4 november 1956 viel men het land binnen. Met name Hongaarse christenen kregen het nu moeilijk. Al op 8 november 1956, enkele dagen na de inval, deed ds. L. Rijksen in De Saambinder een dringend beroep op de lezers om ook in financieel opzicht hun medeleven te betonen. Hij deed dit namens de deputaten bij de Hoge Overheid. Later nam de commissie voor Bijzondere Noden het inzamelen van geld en kleding ter hand. De commissie werd later ingezet in een Deputaatschap.

Een week later stond de opbrengst van de collecte in Genemuiden al in De Saambinder: 2.004,92. In totaal zou er 60.000 gulden binnenkomen.

Liefst ouderwetse kleding

Maar het viel niet mee om dit geld op de juiste plaats te krijgen. Het zou gemakkelijk geweest zijn om het geld aan één of andere instantie af te dragen, zo schreef de commissie. ‘Maar daarbij zou het eigenlijke doel: steun en hulp aan onze geloofsgenoten aldaar, die krachtens belijdenis en levensopenbaring het dichtst bij ons leven, wel zeer zijn voorbijgestreefd’.

Het dichtst bij ons – een half miljoen van de 2,4 miljoen protestanten die in 1956 in Hongarije woonden was van calvinistische signatuur.

Op den duur kwamen er ongeduldige vragen. Op de classis Rotterdam werd binnen een jaar door drie gemeenten dezelfde vraag gesteld: Hoe zit het met het geld voor Hongarije? Een concreet antwoord werd niet gegeven. We doen ons best, daar kwam het op neer.

Onverwachts kwam men in contact met mensen in Amsterdam die beschikten over adressen van geloofsgenoten in Hongarije die dringend kleding en andere dingen nodig hadden. Het was toen al 1959. Die mensen in Amsterdam beschikten echter niet over de financiële middelen die nodig waren om hulp te bieden. De commissie voor Bijzondere Noden wél, en zo kwam de hulpverlening op gang. 

Wat was er zoal aan kleding nodig? We lezen in De Saambinder van 5 maart 1959: ‘Voornamelijk komt te pas gebreide wollen kleding. Vooral voor kinderen is dat zo welkom. Dan kleding voor oudere vrouwen en dan liefst de zogenaamde ouderwetse kleding, zowel onder- als bovenkleding. En niet te vergeten jassen en mantels’. Later is via het ‘Centraal Comité voor hulp aan Hongarije’ vanuit Nunspeet nog jarenlang op grote schaal kleding ingezameld.

Uitgeput?

In het verslag van de Generale Synode in De Saambinder van 31 mei 1962 kwam Hongarije weer ter sprake. ‘Ds. K. de Gier brengt verslag uit. Het werk van zending van goederen, medicijnen enzovoort naar Hongarije is geheel beëindigd, daar deze kas geheel uitgeput is. De laatste tweeduizend gulden zijn geschonken voor de aankoop van een luidklok door een gereformeerde gemeente te Boedapest, anders mag er van de overheid geen nieuwe kerk gebouwd worden’.

In De Saambinder van 17 oktober 1974 staat een verslag van de Generale Synode die een maand eerder gehouden werd. Het Deputaatschap voor Bijzondere Noden rapporteerde onder meer dat uit het ‘Hongarije-fonds’ gelden beschikbaar waren gesteld aan een comité dat zich beijvert hulp te verlenen bij de herdruk van de Bijbel in het Hongaars. Een bedrag werd niet genoemd, wél in de Acta. Het ging om 14.688, 64. Vermeld werd ook: ‘Dit was nog over van hetgeen tijdens de Hongaarse opstand in 1956 was bijeengebracht’.

Bart en Kees

De kas is in 1962 uitgeput, maar in 1974 blijkt er nog bijna 15.000 gulden te zijn. Hoe kan dat? Laten we ons eens voorstellen hoe Bart en Kees in hun samenspraken hierover gesproken zouden hebben.

Kees: Ik vind het een raadsel, Bart. Weet u hoe dit zit?

Bart: Och, m’n jongen, dat is al zo lang geleden.

Kees: Dit vind ik geen antwoord op mijn vraag.

Bart: En dan de leraars die er zich voor beijverd hebben. Je moet een weinig vertrouwen hebben, Kees. 

Kees: Ja, dat heb ik wel, maar….

Bart:…en ze hebben verantwoording afgelegd aan de Generale Synode.

Kees: Ik ben geheel gerustgesteld, Bart.