Uit: De Gezinsgids
In welke klas ik ze geleerd heb, weet ik niet meer, maar ooit tijdens de lagere schoolperiode leerde ik de trappen van vergelijking: arm-armer-armst, rijkrijker-rijkst, groot-groter-grootst, klein-kleiner-kleinst. Het gaat ons meestal om rijk-rijker-rijkst, en niet om arm-armer-armst, te worden. Wat doen we toch een moeite om groot-groter-grootst te zijn, om de beste te zijn (goed-beter best) en om het meest (veel-meer-meest) geprezen of gewaardeerd te zijn! Er zijn altijd drie trappen in een vergelijking. De stellende trap, de vergrotende en de overtreffende trap. Ik ga het nu hebben over de vierde trap, … die er niet is. In ons denkvermogen is het onmogelijk er een vierde trap aan toe te voegen. Maar als we het zouden kunnen, zouden we het best willen. Als we van iemand weten dat hij financieel rijk is en een ander is rijker en er is iemand die het rijkst is, dan zijn wij zo egoïstisch, dat we nog me e r rijk dan de rijkste zouden willen zijn. En bij goed-beter-best: meer goed dan de beste, of bij gelukkig gelukkiger-gelukkigst: meer gelukkig dan de gelukkigste. Maar taalkundig kan het niet. Er was eens een jongen – zijn ouders hadden hem de naam Saul gegeven – die het in die trappen van vergelijking ver geschopt had. Hij vertelt over zichzelf: “Ik was één van de vurigste Joden van mijn leeftijd.” Met andere woorden: “Velen van mijn leeftijdgenoten was ik ver vooruit.” Groot-groter-grootst. Het lukte aardig. Apetrots was hij. Aan vrienden schrijft hij zelfs: “Er was niets op mij aan te merken.” Maar Jezus kwam hem tegen en velde hem. Met één slag. Op de grond. Alles waarmee hij groot was geworden, lag verkreukeld op de grond. In scherven. Erger nog: waar hij eerst mee geurde, werd nu een stank. Groot-groter-grootst? Ja, in zondigen, ja in ongehoorzaam zijn, ja in de wet overtreden. Maar verder kwam hij niet meer. In de hoofdstad van het voormalige Syrië leerde hij opnieuw de trappen van vergelijking. Nu niet, onder leiding van Gamaliël ‘groot-groter-grootst’, maar op de leerschool van Jezus ‘klein-kleiner-kleinst’. Twee keer heeft hij het in zijn brieven over klein zijn, al gebruikt onze statenbijbel het woord zelf niet. De eerste keer is in zijn eerste brief aan de trotse christenen in Korinthe, waar hij schrijft: “Ik ben de minste van de apostelen.” Het Griekse woord betekent ‘kleinste’. Hoe is deze groot-groter grootste man nu klein-kleiner-kleinst geworden? Heel eenvoudig en heel moeilijk: door zelfkennis. Heel eenvoudig: u hoeft geen universitaire opleiding te volgen en geen hoogbegaafde intellectueel te zijn, om uzelf te leren kennen. Heel moeilijk ook, want wat doe ik mijn best om de waarheid van mezelf niet te weten te komen om niet van groot klein te worden, van groter, kleiner en van grootst kleinst…! Hij schrijft de reden er ook meteen bij in dat vijftiende hoofdstuk, vers 9: “… omdat ik de Gemeente Gods vervolgd heb.”